2014
Prof. Ingrid Robeyns (1972) is Sen-kenner bij uitstek. Ze studeerde economie en filosofie, en promoveerde bij Amartya Sen aan de universiteit van Cambridge in Engeland. Sinds 1 maart 2014 is zij benoemd tot hoogleraar Ethics of Institutions aan de Universiteit Utrecht. Het betreft een nieuw ingestelde leerstoel binnen het interdisciplinaire Ethiek Instituut van de Universiteit Utrecht. Voorheen was ze verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam als hoogleraar Praktische Filosofie. Ook is zij directeur van de Nederlandse Onderzoeksschool Wijsbegeerte (OZSW) en lid van de Jonge Academie van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW).
Vrijheid en Rechtvaardigheid: kernbegrippen voor Amartya Sen
Prof. Sen, werkzaam als hoogleraar Economie en Filosofie aan Harvard University in de Verenigde Staten, is geboren in West-Bengalen, India in 1933. Hij is een internationaal invloedrijke econoom en filosoof die vooral bekend werd door zijn werk over economische en ethische aspecten van armoede. Hiervoor ontving hij in 1998 de Nobelprijs voor de Economie.
In een autobiografische tekst verwijst Sen naar jeugdherinneringen die diepe indruk op hem hadden gemaakt en een belangrijke vormende werking op hem hadden. Al heel jong was hij getuige van hongersnood en grote politieke omwentelingen in zijn land. In deze tijd ervoer hij ook de toenemende spanning en polarisatie tussen de verschillende Indiase bevolkingsgroepen zoals Hindoes, Moslims en Sikhs.
Honourable Rector and other friends:
I feel very deeply privileged to be here today: both for the honour that this great university is bestowing on me, and also for my being in such distinguished company of fellow recipients of honorary degrees. I am also immensely grateful for the University's generous statement on my work, and for the kind attention that Professor Hans Alma and Professor Henk Manschot have given to my writings. I would like to begin by expressing my deep appreciation of this wonderful educational institution, and also congratulating the University of Humanistic Studies for its wonderful work over the last 25 years - a productive period in which the University has advanced the pursuit of critically important paths of new social research and teaching. I take the liberty of speaking on behalf of all of us who are being honoured here today -we are indeed most grateful.
'We doden elkaar met blikken, oordelen en fantasieën die draaien rond het idee dat wit beter zou zijn dan zwart' dat zegt Kara Walker een zwarte kunstenares, geboren en getogen in de Verenigde Staten. Zwart zijn is bekeken worden als bestiaal, ruw en mentaal inferieur aan wit of blank. Amerikanen leven volgens Walker in deze sfeer van 'phantas-magorical genocide', ze maken zich constant schuldig aan een collectief gefantaseerde volkerenmoord.
Medewerkers in de forensische psychiatrie dragen een grote verantwoordelijkheid voor (tbs)patiënten, medewerkers onderling, en de samenleving. Dit brengt met zich mee dat het belangrijk is om goed na te denken: Doen we het juiste en doen we het goede? Maar wat juist en goed is, wordt mede bepaald door het denkkader, door onderliggende epistèmen, zoals filosoof Michel Foucault dit noemt, of paradigma's in wetenschapsfilosoof Thomas Kuhn's woorden. Denkkaders zijn van invloed op onze kijk op autonomie. Autonomie in de forensische psychiatrie is een belangrijk onderwerp. In dit artikel wordt, aan de hand van de casus 'Manuel' onderzocht hoeveel eigenheid, of 'gekte', iemand mag hebben in de forensische psychiatrie, in relatie tot de hoeveelheid autonomie.
Mogelijkheid van vooruitgang - Het is voorbarig en bijna onzinnig te geloven dat de vooruitgang noodzakelijk moet plaatshebben, maar wie zou kunnen ontkennen dat hij mogelijk is?
- Friedrich Nietzsche (1)
In twee eerdere afleveringen beschreef ik het straatgezag van de (Amsterdamse) politie als een voorbeeld van een moderne, communicatieve gezagsuitoefening.2 Ertegenover hoort eigenlijk een even eigentijdse vorm van gezagstoekenning te staan door de burgers, zo betoogde ik. Want gezag, ofwel toegekende macht, bestaat dankzij twee actieve partijen. Maar waar dit gezag bij de politie nog wel degelijk blijkt te functioneren, lijkt er in andere arena's en bij andere beroepsgroepen werkend voor de publieke zaak sprake van een acuut gezagstekort. Autoriteit als idee is zo besmet geraakt en de burger heeft zich zo lang als klant kunnen gedragen, dat het idee van aanvaarden, laat staan van een vrijwillig toekennen, van (een bepaalde mate van) gezag ver uit beeld is geraakt. Er bestaat tegenwoordig een angst voor gezag bij de uitoefenaars en afkeer ervan bij de toekenners. Met als slechtste gevolg de toegenomen kans voor het recht van de sterkste om zich te laten gelden, met name in de openbare ruimte waar het weinig in de weg gelegd krijgt.
In mijn dagelijkse praktijk ben ik betrokken bij de vraagstukken over het verlenen van goede zorg aan zorgvragers die wonen in een instelling. Vragen gaan veelal over de moeite die het kost om hier de condities voor goede zorg te organiseren. Als veranderkundige werk ik veel samen met zorgverleners en zorginstellingen en in gesprekken signaleer ik bij individuele zorgverleners de wens om van betekenis te zijn voor de ander. Op organisatieniveau lees ik in de visiedocumenten ook het streven om de zorgvragers in hun geheel als mens te blijven zien. Vrijwel alle zorgorganisaties hebben in hun visie staan dat ieder mens uniek is en dat ze er naar streven dat hun cliënten regie kunnen voeren over het eigen leven. Dit zijn geen vanzelfsprekendheden in de zorg. Want in de praktijk gaat het er anders aan toe. Ik zie zorgvragers die ondanks een goede verzorging, volgens vastgestelde protocollen in gecertificeerde instellingen en door gekwalificeerde zorgverleners nauwelijks gehoord of gezien worden in hun lijden. Ik spreek zorgverleners die ondanks hun goede bedoelingen niet er niet toe komen om de mensen die van hun zorg afhankelijk zijn nabij te zijn.
Al weer vijftien jaar geleden, in 1999, vierde de UvH haar tienjarig bestaan. Bij een lustrumviering is het de gewoonte om eredoctoraten uit te reiken aan wetenschappers en maatschappelijk prominente individuen, wier werk van bijzondere betekenis is voor een universiteit. Bij het 2e lustrum van de Universiteit voor Humanistiek, viel deze eer toe aan Prof. Martha C. Nussbaum en Prof. dr. Rudi van den Hoofdakker, de laatste beter bekend als de schrijver en dichter Rutger Kopland. Toenmalig rector Henk Manschot lichtte de keuze voor Kopland als volgt toe: 'Wie toegang zoekt tot de menselijkheid van de mens, gaat bij méér taalspelen te rade dan het wetenschappelijke alleen. Het is boeiend om daarover zowel de psychiater als de dichter te horen.'1 Martha Nussbaum, hoogleraar ethiek en rechtsfilosofie aan de Universiteit van Chicago, kreeg de eretitel vanwege haar expertise en kennis van het culturele erfgoed dat tot de meest voedzame bronnen behoort van het Europees humanisme. In zijn laudatio in 1999, motiveerde Manschot het eredoctoraat voor Nussbaum als volgt: 'Het geheim en de aantrekkingskracht van haar werkwijze is dat zij centrale thema's uit de humaniora, zoals het zoeken naar geluk, naar wat het 'goede' leven is, vruchtbaar maakt voor hedendaagse vraagstukken die ook de humanistiek in hoge mate aangaan: vraagstukken die betrekking hebben op wat menswaardig leven is'2.
Het gedachtegoed van Amartya Sen, waarvoor aandacht is in dit nummer van Waardenwerk en dat overzichtelijk is terug te vinden in Het Idee van Rechtvaardigheid (Lemniscaat 2013), is uiterst relevant in een wereld die wordt geplaagd door schrijnende sociale en economische ongelijkheid, scherpe verschillen in rijkdom en macht, en geweld tussen en binnen godsdiensten, stammen en culturen. Sen's filosofie is geïnspireerd door zijn ervaringen als kind met het geweld tussen Moslims en Hindoes en de hongersnood in West-Bengalen. Wanbestuur en marktspeculatie hadden dit veroorzaakt terwijl en genoeg voedsel in voorraad lag. Zijn filosofie is gericht op het realiseren van materiële en immateriële rechten van de mens in een plurale samenleving waarin elk mens diverse identiteiten en rollen heeft.
De indruk ontstaat dat een masker afgezet en opzij gelegd moet worden om toegang te krijgen tot de plek der moeite.1
Een belangrijk element van elke goede training en coachgesprek is het creëren van een veilige omgeving waarin mensen naar zichzelf kunnen kijken en van daaruit kunnen ontwikkelen. Kwetsbaar kunnen en durven zijn, en vanuit die kwetsbaarheid je eigen kracht voelen, vraagt moed en vertrouwen in jezelf en in je omgeving. Veiligheid creëer je door op je gemak te zijn met ongemak; door volledig te zijn met wat er is en wellicht moeilijk is. In dit artikel onderzoek ik hoe veiligheid vanuit het stilstaan bij, in Marianne van Hoorns woorden, de plek der moeite, gecreëerd kon worden tijdens een door mij gegeven training bij een groep politiemensen. Welke rol speelt aandacht voor wat er is in de creatie van veiligheid? Dit artikel draait echter niet alleen over het creëren van veiligheid in deze groep, maar is ook een reflectie over mijn eigen veiligheid als trainer: hoe kwetsbaar kan ik als trainer zijn?
In mijn werk als team- en organisatiecoach kom ik in aanraking met allerhande vraagstukken. Hoe kunnen we meer gemeenschappelijkheid ontwikkelen, onze samenwerking, onze slagkracht en onze resultaat- en klantgerichtheid verbeteren? Hoe kunnen we een professionaliseringsslag maken, meer regie hebben in ons werk en plezier houden in wat we doen? Als we die verschillende vragen uitpellen, komen we bijna altijd uit bij de kernvraag: hoe creëren we verbinding? Verbinding met het gemeenschappelijke doel, met de eigen taak en met de collega's. Verbinding tussen de top van de organisatie en de werkvloer en tussen verschillende afdelingen.
Dit verkennende artikel schetst tegen de achtergrond van huidige ontwikkelingen in de GGZ een vorm van ‘waardenwerk' met als inzet een maatschappelijk breder gedragen inclusiviteit,1 en daarmee een rechtvaardiger samenleven. Deze vorm van waardenwerk als ‘werken voor waarden' zou men kunnen zien als een kwartierma-ken in bredere zin. Mijn zoeken naar voorwaarden voor een breder gedeeld moreel draagvlak voor de strijdigheden van het bestaan, vertrekt vanuit de kritische filosofie van Lyotard, en dan met name diens begrip van de differend als onrecht van strijdigheid die niet gehoord wordt. Ik probeer dit begrip van strijdigheid in een ruimere morele context te plaatsen, waarin zekere kernwaarden van rechtvaardig samenleven, ontleend aan onder anderen Levinas, Derrida, en Lyotard zelf, nadere beschouwing verdienen.
Elk contact, met wie dan ook, heeft een waarde. Voor mij betekent een waardevol contact dat ik mij zodanig bewust wordt van wat er gebeurt in het contact, dat het me bijblijft, er blijft iets ‘hangen', vol van betekenis. Het kan gaan om wat er gezegd of niet gezegd wordt, om wat er gevoeld wordt, de verrassing, het geraakt worden. Er wordt iets in mij ‘opgeslagen' dat verder doorklinkt, resoneert in gesprekken die volgen met mezelf en met anderen. Het lijkt zo gewoon om tot een dergelijk contact te komen, maar ook al heb ik de goede intentie, het is geen vanzelfsprekendheid dat het er komt.