In dit gesprek met Jessica Benjamin, zelf een grootmoeder van het feministische en relationele psychoanalyseveld, verkennen we het veld van grootmoederlijke subjectiviteit. Vertrekkend vanuit Benjamins erkenningstheorie en het concept van ‘de derde’, onderzoeken we hoe deze posities verweven zijn met moederlijke subjectiviteit, en breiden dit vervolgens uit naar andere lagen van erkenning door en van grootmoeders. We benadrukken hoe het grootmoederlijke de moeder kan helpen om een gevoel van aangeboren goedheid in zichzelf te ervaren door erkenning daarvan. Benjamin sluit hierbij vaders of grootvaders uitdrukkelijk niet uit in haar erkenning van meervoudige subjectiviteiten. Ze bespreekt ook hoe generatieafstand en leeftijd een rol spelen in de emotionele regulatie bij jonge kinderen, evenals bredere maatschappelijke kwesties die met erkenning samenhangen.
We eindigen met een overweging over afstammingslijnen en het leggen van relaties via differentiatie, zowel persoonlijk als professioneel. Jessica Benjamin en ik ontmoetten elkaar in Upstate New York, door onze gedeelde liefde voor dezelfde Catskill-berg. Haar werk over erkenningstheorie en de derde was me uiteraard al lang bekend, aangezien zij een matriarch is binnen de relationele psychoanalyse.
Nog vóór de publicatie van The Bonds of Love in 1988 had ze al kritiek op het gebrek aan erkenning voor vrouwelijke ervaring binnen de psychoanalyse, en was ze ‘vastbesloten om moeder en baby in dezelfde theorie te laten leven’ (Benjamin, 2013, p. 6). Op een dag nam Jessica online contact met me op, omdat ze had gezien dat ik dezelfde berg bewonderde die zij dagelijks vanuit haar achtertuin zag, en we ontdekten dat we slechts een paar minuten bij elkaar vandaan woonden. Op een bijna onverklaarbare manier begon onze relatie in een ruimte van de derde — met die berg als triangulerend, dragend derde element. Dat is iets anders dan Jessica’s oorspronkelijke concept van de derde als interactieve positie binnen een dyade. Maar voortbouwend op haar vroege erkenningstheorie heeft Jessica het idee van de derde op veel contexten toegepast, waaronder de sociale psychoanalyse, waarin ze wegen heeft gevonden om relaties aan te gaan over conflicterende etnische identiteiten heen. Ze heeft haar denken over de derde verder ontwikkeld, uitmondend in het benoemen daarvan als morele omvatting.
Ik benaderde Jessica met het voorstel om een bijdrage te leveren aan een themanummer over de historische ontwikkeling van moederlijke subjectiviteit in de afgelopen veertig jaar, omdat haar invulling van relationele psychoanalyse nauw verbonden is met het erkennen van moederlijke subjectiviteit. Voor haar bood de subjectstatus van de moeder een manier van relateren die ‘goes beyond doer and done-to’; als een moeder niet volledig met haar baby vereenzelvigd is, maar vanaf het begin in een band van wederzijdse (zij het asymmetrische) erkenning leeft, ontstaat daarmee een alternatief voor het heenen- weer van dominantie-relaties (Benjamin, 2004). Hoewel dit nog steeds fundamentele pijlers zijn van haar werk, gaf Jessica aan dat haar focus nu ligt bij het grootmoederlijke.
Zij stelde voor om dit als een gesprek vorm te geven in plaats van een artikel van haar hand — om zo de relationele ervaring belichaamd over te brengen. Met haar verschuiving van het moederlijke naar het grootmoederlijke breidt ze opnieuw haar theorie van de derde uit. We richten ons hier op de sociale en intergenerationele lagen in relaties die ‘de derde’ en erkenning kunnen bevorderen, zoals wanneer een grootmoeder ruimte houdt om de eigen goedheid te erkennen die een moeder aan haar kind geeft.