Ieder boek of artikel heeft in mijn ogen een kardinale zin, een zin die het boek ontsluit. De zin in het boek van Jaap Wijkstra staat wat mij betreft op pagina 16: ‘Met het kwaad bedoel ik in dit boek hetgeen wij innerlijk niet verdragen en daarom in de ander projecteren, waarna wij dat kwaad in de ander te vuur en te zwaard gaan bestrijden.’ Wijkstra onderzoekt in dit boek waarom wij dit doen en hoe dat projecteren in zijn werk gaat.
De media staan vol met bijdragen over polarisatie, opkomend populisme, onderlinge demonisering van politieke opponenten en toenemende angst voor mensen die ons als ‘vreemd’ overkomen. De angst voor anderen en andersheid in z’n algemeenheid zit er goed in. In het licht van deze verontrustende realiteit hebben weinig boeken zoveel actualiteitswaarde als dit boek van Jaap Wijkstra. Anders dan veel andere denkers richt Wijkstra het vizier niet op de opruiende werking van sociale media als verklaring voor polarisatie, maar op onszelf. Hoe wij als persoon en als samenleving al dan niet de relationele wending kunnen realiseren. Hij doelt daarmee op het vermogen om ‘de ander als autonome ander te ervaren vanuit eigen autonomie’ (p10). Dit proces duidt hij aan met de term ‘de relational turn’. Voor deze relational turn is reflectie belangrijk. Mede door reflectie (hij noemt dit ook ‘emotioneel denken’) kunnen we meer zicht krijgen op hoe en waarom we het kwaad projecteren en hoe we daarmee onze werkelijkheid op een gevaarlijke manier vereenvoudigen.
Het boek begint met een scene uit een relatietherapie waarin de auteur zich als psychotherapeut ongemerkt solidariseert met een vrouw die door haar echtgenoot is mishandeld. Hij is verontwaardigd over wat de man in kwestie zijn vrouw heeft aangedaan. Innerlijk kiest de therapeut – Jaap Wijkstra zelf – partij voor het slachtoffer ook al zou hij daarmee onderdeel van het conflict worden en zijn vermogen verliezen om het echtpaar te helpen. Ook na jarenlange ervaring is deze neiging om partij te kiezen en op te komen voor zwakkeren en daders te bestrijden nog steeds manifest, ook al is dat niet helpend.
Want als hij niet direct partij kiest kan hij vragen stellen die beiden kunnen helpen om uit een patroon te komen dat hier mogelijk onder ligt. Wat doet zij dat zijn agressie uitlokt? Wat doen zij beide dat dit patroon boven komt drijven? De auteur reflecteert op deze blinde solidarisering en zoekt naar een houding waarin hij beide echtelieden kan accepteren zoals zij nu zijn. Door niet te kiezen kan hij de versimpeling van ‘de goede en de slechte’ vermijden. Wijkstra signaleert dat wij mensen de neiging hebben om de complexiteit van de situatie terug te brengen tot een eenduidig goed-kwaad-schema. In dit schema staan wij voor het ‘goede’ en de anderen voor het kwaad. Dat onbewuste splitsen van goed en kwaad leidt tot wantrouwen en polarisatie in de onderlinge verhoudingen. In onze lange evolutionaire geschiedenis hebben we geleerd dat we weliswaar geborgen kunnen zijn bij anderen maar dat een vreemde ander ons ook reëel kwaad kan aandoen. Hij beschrijft hoe we de vreemde ander psychologisch nodig hebben om onszelf, individueel en in de groep, als coherent en goed te ervaren. Naast deze psychologische reductie van complexiteit is er ook nog de onvermijdelijke epistemologische reductie: we kunnen de werkelijkheid nooit ten volle overzien en we selecteren noodgedwongen in wat we waarnemen.